Erevoorzitter van Koninklijke Handboogsport Nederland Willem Trienekens is in Nederland misschien wel de persoon met de meeste kennis over de geschiedenis van de sport. In vogelvlucht neemt hij ons mee door het verleden.
Bij Willem Trienekens werd de handboogsport met de welbekende paplepel ingegoten. Door zijn vader werd hij zelf haast automatisch ook een schutter. Hij groeide op in een dorp in Brabant in de jaren vijftig. Samen met Limburg was Brabant de bakermat van de handboog. Daar waar in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw de meeste handboogverenigingen werden opgericht.
“Dan wordt er vooral lokaal en regionaal geschoten”, legt Trienekens uit. Groepen Brabantse schutters staan in 1922 aan de basis van de oprichting van de Nederlandse Handboog Bond. En daarmee de centralisatie van de sport. “Op de Olympische Spelen van Antwerpen in 1920 haalde een mannenteam van de beste Brabantse schutters goud. Nadien werd de behoefte aan een nationale organisatie met eenduidige regelgeving nadrukkelijker. Op die manier kon je beter vergelijken en ontstond competitie. Competitie is de drager van een sport.”
Al spreekt Trienekens niet van een duidelijke scheidslijn tussen spel en sport. Dat is een ontwikkeling, vertelt hij. Tot 1972 wordt de handboogsport bovendien van de kalender van de Spelen gehaald. “In de jaren vijftig was het puur een zomersport. Er werd gespeeld van april tot november. Ieder dorp in Brabant had wel een vereniging. In die jaren speelde men enkel de oervorm: 25 of 28 meter, 1 pijl. De vorm die twee eeuwen geleden werd geschoten. Toen Nederland in 1952 lid werd van de internationale federatie werden internationale spelvormen langzaam populairder.”
Reclames & films
Eind jaren zeventig vindt een professionaliseringsslag plaats. Officieel is handboogschieten allang een sport, maar mede door de publiciteit rond de Spelen krijgt het in die tijd ook het aanzien ervan. “Weer iets later kreeg de bond een trainer die ook psycholoog was. Die heeft vormen bedacht en uitgevoerd die schutters mentaal sterker maakten. Voor sommigen werd de competitie belangrijker dan de sociale bezigheid. Met trainers met veel materiaalkennis, maar ook met fysio’s, psychologen en noem alles maar op is handboog ook steeds verder ontwikkeld. Het maakt het mogelijk dat de sporters beter worden en nadrukkelijker hun sport kunnen beoefenen.”
Toen Trienekens eind jaren vijftig begon met de handboogsport waren er zo’n drieduizend beoefenaars van de sport, terwijl dat er tegenwoordig tienduizend zijn. “Er zijn allerlei aanwijzingen dat er nog meer groei inzit. Al heeft de coronatijd voor een stilstand of zelfs achteruitgang opgeleverd. Het kost zeker een paar jaar om terug te keren naar het peil vóór corona. Door resultaten op de Spelen haalde de sport vaker de media en komt er een breder publiek in aanraking met handboogschieten. Daarnaast zijn reclames en films heel belangrijk geweest. Jongeren vertellen vaak dat ze daardoor geïnspireerd raakten. Een bijeffect dat je naast de inspanningen van verenigingen niet mag verwaarlozen.”